IJmuiden/Beverwijk. Samen met mijn broer Bas ben ik op weg naar de
reünie van de Prins Bernhard HBS. Hoe dichter we bij de plaats van bestemming komen, hoe meer twijfels ik voel. Wie zal ik
herkennen? Zal iemand zich mij nog herinneren? Waarom doen we dit
eigenlijk?
"We kunnen ook naar het strand gaan", zegt Bas alsof hij mijn gedachten raadt.
Het idee dat dit zou kunnen, is al bevrijdend. Dus spijbelen we niet. We gáán gewoon.
Zodra ik binnenkom, zie ik een bekende. Ze valt me om mijn hals. "Wat ben ik blij dat ik je zie! Ik zag hier zo
tegenop!" Zij dus ook al.
Even later sta ik alwéér oog in oog met een vertrouwd gezicht. Zonder naam. Het gezicht staart mij net zo verbijsterd aan als ik haar.
"Waar ken ik jou van?", zeggen we allebei tegelijk. In elk geval niet van de HBS. Zij weet het opeens.
"Jij speelde viool in een orkest en ik zong in dat
koor."
"Misschien wordt het toch nog leuk", zeg ik tegen Bas. Maar hij hoort me niet, is in druk gesprek met een oud-klasgenoot.
De aula stroomt vol. De aanblik valt mee. Geen plechtige gepensioneerden… maar zo op het oog maatschappelijk actieve, normaal geklede mensen. Nergens wordt met foto's van kinderen en kleinkinderen gewapperd. We zijn hier blijkbaar allemaal namens onszelf.
"Dag Elly". Een totaal onbekende man schudt me de hand. Eén blik op zijn naamkaartje en ik zie de jongen die hij ooit was. Ik weet waar hij woonde, zie zijn ouders voor me en weet dat hij de middelste is van drie broers. Nog een vreemdeling groet mij alsof hij me kent. Terwijl ik zijn naam lees, verandert hij voor mijn ogen in de stille, ernstige
zestienjarige van wie de moeder onverwacht overleed. En op datzelfde moment hoor ik mijn eigen moeder weer praten.
"Neem H. toch eens mee uit school", zegt ze. "Hij mag hier elke dag theedrinken".
Nooit gedaan, nooit gedurfd.
T. herken ik meteen. Ze heeft haar oude dagboek uit 1966 bij zich. Gierend van de lach leest ze me een stukje voor. Ik figureer in haar dagboek, net zoals zij in het mijne trouwens.
De hoofdrolspeler uit zowel haar als mijn dagboek loopt ook rond op de
reünie. We waren allemaal verliefd op hem. Wat kon hij goed voetballen en muziek maken.
Zou hij me nu eindelijk zien? Ja, hij spreekt me zelfs aan. Hij kent me
nog! We praten en we lachen. Dat had zíj eens moeten weten, dat meisje van
dertien jaar dat ik ooit was en dat in haar dagboek grote harten tekende met zíjn initialen erbij!
Of gingen die gevoelens niet zo diep? Juist door die onbereikbaarheid bleef het zo romantisch, zo pril. Zo vluchtig en zo veranderlijk.
Want kijk, daar loopt alweer een ander doelwit van mijn puberale gevoelens. E. is helemaal uit Amerika overgekomen voor deze happening. Op het moment dat we elkaar begroeten, zie ik hem weer achter het drumstel zitten, op een klassenavond. Mateloos bewonderd door mij. Tegenover hem voel ik me weer
twaalf jaar...
Wat is tijd? Ik ben terug in de tijd! Wij allemaal. Want liep mijn vriendin S. vroeger ook niet altijd omringd door vriendinnen door de gangen op zoek naar het juiste
lokaal?
Nu weer! Ik kom haar tegen terwijl ze zich met vijf gierende vrouwen naar de hal spoedt, om iemand op de presentielijsten te gaan zoeken.
Ik ga ook op zoek. Waar is Bas? Hij is een heel jaar jonger dan ik. Ziet hij wel dat het buffet geopend
is? Gaat hij wel eten? Heeft hij wel aanspraak?
Dat hij al jaren in Zuid-Frankrijk woont, meer internationale ervaring heeft dan ik en een wetenschappelijke carričre op zijn naam heeft staan… dat is allemaal weg. Ik voel me hier zwaar verantwoordelijk als zijn grote zus.
"Is Peter er niet?" De vrouw die naar mijn jongste broertje vraagt, onthult dat alle meisjes uit de klas verliefd op hem waren. Nee, hij is er niet. Heeft het druk als dirigent/violist en woont helemaal in München, maar ik zal hem de groeten doen, beloof ik haar.
Een sms-je. Mijn echtgenoot laat weten hoe zijn schaakwedstrijd verlopen is. Hij heeft verloren.
Echtgenoot? Schaakwedstrijd? Waar gaat dit over?
Vriendin S. die alweer naast me staat, haalt me uit mijn overpeinzingen. Zij kreeg zojuist een onbegrijpelijk telefoontje van ene B.
"Onze mannen bestaan niet", roepen we. "We kennen hen nog helemaal niet!"
We zitten in 1968, we voelen ons niet ouder dan dertien, veertien jaar, we zijn weer
HBS-ers. Onbezorgd. Terug in de tijd.
Maar de tijd vliegt. Het is bijna half elf als we naar huis gaan.
De hele terugreis noemen Bas en ik namen van mensen die er waren. Inclusief vijf leraren heb ik ongeveer vijftig mensen herkend en gesproken, schat ik, terwijl we door donker Noord-Holland richting het zuiden rijden.
Als ik thuis kom, zit daar een man achter een schaakbord. Mijn man. Hij groet me verstrooid.
"Ik had kunnen winnen", zegt hij, zijn blik gericht op het bord. "Als…"
"Het had misschien toch iets kunnen worden tussen X en mij", zeg ik. "Als…"
Gealarmeerd kijkt hij op. "Grapje", zeg ik.
"Je moet vragen hoe mijn reünie was."
"Hoe was je reünie?", vraagt hij gehoorzaam.
"Leuker dan ik had verwacht", zeg ik. "Maar 'als' bestaat niet. Het leven gaat zoals het gaat. Als je terugkijkt, moet je dingen niet willen veranderen."
Mijn wijsheid bereikt mijn echtgenoot niet. Hij is alweer verdiept in zijn schaakspel.
"Ik had kunnen winnen", mompelt hij, "als ik die
éne zet maar anders had gedaan."
|