Een aantal pagina’s uit:

Bericht voor mijn achterkleinzoon door Henk van Maanen 2003

 

IJmuiden

 

In IJmuiden is een nieuwe hbs gesticht. Vooreerst een dependance van het Marnix van St. Aldegonde-lyceum in Haarlem. Ze vragen er een docent Nederlands voor vijftien uur, iets meer dan een halve baan.  Ik word gebeld door de rector van Haarlem, dr. La Fleur. We spreken af in de wachtkamer van het Centraal Station in Amsterdam, op een zaterdag, tussen mijn colleges in. Ik zit te wachten. Ik zie niemand, alleen een soort gepensioneerde arbeider in een grijs onooglijk regenjasje. Het is La Fleur.

We hebben een kort gesprek. Ik word ter plekke benoemd. We krijgen een flat toegewezen aan de Waalstraat in IJmuiden, drie kamers, driehoog. In augustus verhuizen we. Ik ben leraar. Het salaris bedraagt driehonderd gulden, iets minder dan ik heb, maar het is een baan die me meer ruimte geeft om te studeren.

Samen gaan we op de motor naar IJmuiden om er te behangen. We kijken uit op een duinrand, maar het is wel weer trappenklimmen.

’s Avonds laat komen we terug. Het is wat mistig en mottig. Bij het postkantoor in Vlaardingen stapt iemand in zijn volkswagen en draait over de havenkade zonder om te kijken en zonder richting aan te geven. Ik rem uit alle macht. De motor slipt op de gladde kinderkopjes en horizontaal botsen we met de wielen tegen de treeplank. Het loopt met   een sisser af. De betrokkene weigert zelfs de schade te betalen. Mijn hele leven zal ik daar tegen aanlopen: mensen die hun verantwoordelijkheid niet nemen en lafhartig onder verplichtingen proberen uit te komen. Ik zal dat nooit leren begrijpen. Maar we zijn wel geschrokken, want Leny is inmiddels vier maanden in verwachting.

In de Barneveldse Courant staat een klein berichtje onder het streeknieuws, opgesteld door mijn vroegere collega Nederpelt in Voorthuizen :

 

VOORTHUIZEN

Benoeming. De heer H.J. van Maanen, vroeger onderwijzer aan de Prinses Wilhelminaschool te Voorthuizen, is met ingang van 1 september a.s. benoemd tot leraar in de Ned. Taal en Letterkunde aan het chr .lyceum te IJmuiden.

 

Grondig als ik ben heb ik me ook al bij de schoolleiding gemeld. Dr. Broekhuysen is de adjunct-directeur van de dependance aan de Venusstraat. Jan Bierling is zijn rechterhand, die als hoofdvak geschiedenis geeft met een nevenbevoegdheid voor Nederlands. Tot nu toe heeft hij aan de  eerste en tweede klassen Nederlands gegeven, nu er een derde leerjaar bijkomt, wordt dat te veel.

Ik krijg  twee eerste klassen en een tweede. In die jaren heeft elke klas nog vijf uur Nederlands per week. Met een lijst van vijfennegentig vragen bel ik aan bij drs. Jan Bierling, want ik ga niet over een nacht ijs. Hij is een jaar of drie ouder dan ik, ook nog maar kort getrouwd en afgestudeerd aan de Vrije Universiteit.

Zo begin ik aan de nieuwe fase in mijn leven..

 

 

Het gebouw is uiterst simpel. Lange houten barakken.

Van één van de brugklassen ben ik ook de mentor. Die leerlingen zal ik in de komende jaren nog vaker onder mijn hoede hebben. Het lesgeven gaat me goed af, ik heb weinig ordeproblemen. Net als Vlaardingers zijn IJmuidenaren wat rauw, soms erg direct, maar ze zijn wel eerlijk.

Deze jongens en meisjes hebben op de lagere school tot de besten gehoord en dat is te merken ook. Ik ben geen gemakkelijke leraar, de stof wordt op niveau gegeven, aan spelling en grammatica stel ik hoge eisen, maar ze leren wel wat bij me en omdat de orde in orde is, wordt er efficiënt gewerkt.

Notoire zondaars krijgen strafwerk. Geen zinloos overschrijven of nablijven, maar bijvoorbeeld de vervoeging in alle tijden van een aantal werkwoorden, dan leren ze tenminste wat. Of ik laat ze zes coupletten van het Wilhelmus leren, later ook van moderne dichters.

Dat bevordert hun gevoel voor poëzie !!

 

Zelden stuur ik een leerling uit de klas, dat is mijn eer te na, ik los het liever zelf op en dat lukt ook. Met de klassekern overleg ik gezellig bij ons thuis over de vormgeving van een klasse-avond en het sinterklaasfeest. Ze mogen de nieuwe leraar wel en zelf geniet ik volop. In het voorjaar van 1960 geef  ik ook nog enkele weken les aan een paar derde klassen. De adjunct-directeur is ziek en ik neem klassen van Jan Bierling over.

De school heeft ook een huiswerkklas. Leerlingen die het niet kunnen bijbenen worden  tegen betaling van een matig tarief bijgewerkt. Sommigen krijgen ook privé-les van mij. Zo verdien ik nog wat extra, al is het niet veel. Als we een jaar getrouwd zijn, is Faber afbetaald en krijgt Leny eindelijk een stofzuiger.

 

De zoon

 

Kort daarna gebeurt er iets belangrijks. Ik word vader. Op zondag 10 januari 1960 is het zover. Buiten is het winter.

De sneeuw ligt een meter hoog tegen de flat opgewaaid. Die middag wordt onze zoon geboren. Een jongen. Cornelis, Kees, naar mijn vader.

We zijn de koning te rijk. Maar onze vrijheid zijn we vanaf nu kwijt.Voortaan hebben we oppas nodig, als we een keer weg willen.

Gelukkig zijn er al gauw leerlingen te vinden die dat wel willen doen: zoals Zwanie Hinrichs, Marjan Schor en Wibo de Boer.

Maar ook tante Els. Zij is onze buurvrouw aan de Waalstraat.Een ongehuwde dame van tegen de zestig. Ooit had ze een functie bij een zeer  bekende wijnkopersfirma. Ze zou goed verzorgd achterblijven. Maar de kinderen hebben haar eruit gewerkt toen de oude heer gestorven was en zonder een cent op straat gezet. Nu moet ze op een leeftijd  waarop anderen gaan stoppen weer gaan werken als verpleegkundige.

 

 

Onze eerste flat aan de Waalstraat in IJmuiden

 

Ze is erg bescheiden, ze leeft erg teruggetrokken. Maar we krijgen contact. Ze leert ons sherry en wijn drinken. Ze heeft een map vol prachtige tekeningen van inmiddels bekende kunstenaars, veelal werk uit hun jonge jaren. Er zitten er heel wat van Kees van Dongen tussen. Appeltjes voor de dorst. Als we een paar konijnen krijgen van mijn vader, weet zij hoe je konijn moet klaarmaken en larderen.

 

Nog een zoon

 

Mijn energie gaat uit naar veel andere dingen. In de zomer van 1961 wordt onze tweede zoon geboren. Die noemen we Christiaan Johan, kortweg Christiaan, naar  Leny’s vader en naar haarzelf, want zij heet Lena Johanna. Pas jaren later ontdek ik in de stamboom een overgrootvader Van der Veer die ook Christiaan Johan heet.

Met twee kinderen driehoog zonder lift, dat zien we niet zitten. Kort voor de geboorte van Chris zijn we erin geslaagd een vierkamerflat  beneden aan de Orionweg te verwerven. Een grote voorkamer is onze zitkamer. De achterkamer wordt eetkamer en studeerkamer.

Met collega Piet Kamerik maak ik eigenhandig een groot bureau, dat ik met teakfineer bekleed. De twee zijkamers zijn nu slaapkamers. De achterkant van de flat ligt tegen een stuk duingebied. Een heerlijke speelplek voor de kinderen straks. Soms te heerlijk, want drie jaar later belt de huishoudster van de pastoor op dat ons lieve zoontje Chris de passerende auto’s vanuit het duingebied met steentjes bekogelt.

 

 

De tweede flat aan de Orionweg in IJmuiden

 

In onze berging ligt als in zoveel andere huizen een overlevingsvoorraadje voor het geval de atoombom mocht vallen.

 

 

 

Leny en Henk 1962

School en studie

 

Het leraarschap vraagt veel tijd. Ook al is het maar een halve baan, ik steek er naar verhouding veel meer tijd in. Er zijn niet alleen de vergaderingen, ik heb nu ook een derde klas en in september 1961 moet ik, al ben ik nog onbevoegd, ook de bovenbouw doen. De school groeit en ik moet meegroeien.

In mijn agenda staan prachtige werkschema’s voor de vakantiedagen. Gotisch zes uur, Historische grammatica negen uur, Letterkunde negen uur, Middelnederlands drie uur, Colleges prepareren elf uur, Lezen drie uur, Latijn een uur. Ik maak een uitgebreide speciale studie van de Moderne Devotie als vooroefening. Er komt niet al te veel van mijn schema’s terecht, want ik heb te veel belangstelling voor te veel dingen.

Zo begin ik al gauw aan het regisseren van schooltoneel. Met de klas waarvan ik mentor ben voer ik op de schoolavond twee eenakters op: Klaas Konijn en Een storm in een glas water. Het noodgebouw heeft nog geen eigen aula, dus schoolavonden vinden plaats in De Rank, een kerkelijk wijkgebouw in de buurt.

In de derde klas ga ik ze ook vast voorbereiden op het schrijven van meer zakelijke opstellen. Ze mogen kiezen uit acht onderwerpen. Bij voorbeeld: 1. Onze school over duizend jaar 2. Taak en inrichting van een h.b.s.-club 3. Een schip op het strand 4. Problemen om randstad Holland 5. Natuurimpressie 6. Gesprek tussen een zeventiende-eeuwer en een moderne mens 7. Verschilpunten tussen de oude en de jongere generatie 8 Wat geven wij om het wereldleed?

 

Ook ben ik door de staat benoemd tot examinator voor de hoofdakte-examens. In 1961 neem ik voor het eerst in de zomervakantie het examen af waaraan ik vijf jaar daarvoor zelf nog moest deelnemen. Het is een interessante ervaring. Er zijn kandidaten, soms aanzienlijk ouder dan ikzelf, die werkelijk geen idee hebben wat ze komen doen. Zo zijn er Surinamers die naar Nederland gestuurd zijn om de hoofdakte te halen. Daarna kunnen ze terug en ze zijn daar dan mensen met aanzien. Meestal is de kwaliteit van hun Nederlands abominabel. Met de uiterste coulance maken we er soms een zes van als de literatuurlijst in orde blijkt en ze met enige intelligentie gelezen hebben.

Er zijn ook mensen bij die zich niet eens op de hoogte hebben gesteld van de exameneisen, sommigen hebben niet eens een literatuurlijst ingeleverd. Op de vraag of ze dan ooit wel eens iets gelezen hebben, komen ze niet verder dan Bartje van Anne de Vries.

In onze examencommissie zit voor geschiedenis ook een landelijk bekende historicus. Genadeloos delen hij en zijn collega  tweeën uit, waar wij nog een zes geven. Daarmee schieten de kandidaten dan weinig op. Het is voor mijzelf uiterst leerzaam, dit examineren, maar ook een tijdrovende bezigheid, in feite een maand extra werk, dat nauwelijks een extra maandsalaris oplevert.

Zelf doe ik in december  1961 vast een deel van het examen M.O. B Nederlands: historische grammatica en gotisch. Ik slaag er waarachtig in een zes te halen voor dit onderdeel en dat levert een vrijstelling op.

Steeds vaker verzuim ik echter de colleges. Te veel activiteiten vragen mijn aandacht. Ik heb nu twee tweede klassen, twee derde en een vierde. Ik regisseer schooltoneel. In de gemeente Velsen hebben we een interscholair toernooi. We treden met andere scholen op in de stadsschouwburg. Ik regisseer het derde bedrijf van Op hoop van zegen van Heijermans met  mijn leerlingen uit de vierde klas. De kritieken zijn positief.

In Rotterdam volg ik op zaterdag een cursus schooltoneelregie bij Het Rotterdams Toneel. We krijgen les van professionals: Pieter Lutz, Piet  Vermeulen, Johan Schmitz, Ellen Vogel. Ik leer daar veel.

Ik regisseer De Wiskunstenaars van Pieter Langendijk. Mijn hele vierde klas schakel ik in. Spelers, technici, toneelassistenten, grimeurs, kostuumspecialisten, decorbouwers. Iedereen krijgt een taak. Na de zeilweek die we samen hebben gehad in Friesland, is dit opnieuw een sterk samenbindend element. In 1964 regisseer ik Don Quichot op de bruiloft van Kamacho van Pieter Langendijk.

Op het toneel van de Stadsschouwburg staan eenendertig mensen, leraren en leerlingen. Ze staan er: de collega’s Jan Bierling, Eit Algra en zijn vrouw Hans, Jan Laan, Chris Wichgers, en vele anderen. Ze staan er, de leerlingen Peter Hoogstrate,  Zwanie Hinrichs en al die anderen. Zelf speel ik de rol van Kamacho, de rijke en onsympathieke boer. Jan Bierling is mijn tegenspeler Don Quichot. Eit Algra  speelt Sancho Panza, de knecht.

Het decor in de Stadsschouwburg ziet er sprookjesachtig uit. Piet Kamerik heeft zijn leerlingen echte  duinroosstruiken en ander dood hout uit de duinen laten halen, blaadjes van crêpepapier geven in het licht een sprookjesachtig effect. En dat terwijl Piet die tot de uitgetreden gereformeerde gemeenten behoort een principieel tegenstander is van toneel. Hij komt dan ook niet kijken, maar hij maakt het decor. Omdat ik het ben.

Zijn bijdrage tekent de sterk coöperatieve houding van het jonge team. We zijn allemaal net gestarte leraren, net getrouwd, wonen allemaal op een flat in de buurt van de school en we staan voor de zaak. In die eerste jaren kan het enthousiasme niet op.

 

 

Links Henk als boer Kamacho, rechts Jan Bierling in harnas als Don Quichot

 

Er worden culturele avonden belegd waarop we om de beurt wat vertellen over onderdelen van onze studie. Wiskundeman Eit Algra vertelt over ruimtevaart en kosmologie, Meneer Broekhuysen, nu directeur sinds de school zelfstandig geworden is, leest een aantal avonden met ons de Faust van Goethe en we luisteren naar grammofoonplaten van beroemde Faustvertolkers. Ik houd een wel zeer uitgebreid verhaal over de Moderne Devotie.

We hebben veel onderling contact, lopen ook ’s avonds wel eens bij elkaar binnen. Jan Bierling is nu adjunct-directeur. In de winter van 1961 versla ik bij de schaatswedstrijden van de school al mijn mededocenten, ook de Friezen onder hen. Het is mijn eerste en ook laatste sportieve triomf.

Met Piet heb ik nog wat meer contact. Hij is een voortreffelijke tekenleraar, maar ook een grillige kunstenaar. Onze oudste zoon Kees en hun oudste zoon Govert, vrijwel even oud, liggen bij elkaar in de box. Veel later zullen ze zwagers worden als ze  met meisjes uit hetzelfde gezin trouwen.

Piet is zeer behoudend in zijn opvattingen, we worden het over theologische onderwerpen ook nooit eens, ik ben veel te modern in zijn ogen, maar we blijven ons hele leven contact houden en zien elkaars kinderen opgroeien. In 1962 gaan we zelfs een week samen op vakantie in een bungalow in Diever, want Piet is in het bezit van een auto, een splinternieuw lelijk eendje, bestelwagenmodel, zodat hij zijn schildersezel kan meenemen.

We praten eindeloos over kunst, schilderkunst, literatuur, en zullen dat de rest van ons leven blijven doen. We denken zelfs over een enorm project voor de bovenbouw, een interdisciplinaire benadering van een stroming als de renaissance. Literatuur, kunstgeschiedenis, geschiedenis, filosofie, godsdienst  moeten we integrerend onderwijzen. Het plan komt nooit tot uitvoering, vanwege de reusachtige omvang ervan, maar  het tekent ons enthousiasme.

Hans Algra, de vrouw van Eit, kan prachtig zingen en samen met haar maak ik een band vol Middelnederlandse liedjes. Want op school hebben we al wel de bandrecorder als hulpmiddel bij de lessen. Zo lees ik ook Middelnederlandse teksten met mijn klas, met behulp van acteurs die via de band de tekst voordragen: Beatrijs, Lanseloet, Esmoreit, Elckerlyc, Mariken. Grote apparaten sjouwen we op een kar door de gangen van het ene lokaal naar het andere.

 

Vrijwel niemand heeft nog televisie in die eerste jaren, ook de school niet. Er wordt af en toe een toneelstuk op tv in zwart-wit uitgezonden. Met mijn eerste examenklas ga ik in 1963 naar een café. Met de baas heb ik afgesproken dat ik daar ’s middags een paar uur naar de uitzending mag komen kijken tegen afname van een consumptie. We gaan naar de Stadsschouwburg in Amsterdam naar voorstellingen van de Gijsbrecht van Aemstel. Erik Vos voert er De Perzen van Ayschylos op en onze klassen zitten er.

 

In 1965 regisseer ik weer een grote productie, het blijspel De ernst van Ernst van Oscar Wilde, deze keer met gehuurde grimeurs, gehuurde kostuums en gehuurd decor. Opnieuw samenspel van docenten en leerlingen. Eit Algra en  Jan Laan  als docenten. Van de leerlingen Henk Binnendijk, Zwany Hinrichs, Marjan Schor, Ans van der Putten, Jitty Kalverda.

Voor de rol van de butler kies ik één van de meest verlegen en minst populaire jongens van de klas. Hij wordt in deze droogkomische rol het klapstuk van de avond en is in één klap populair in de school. Zo werkt toneel ook therapeutisch. Vele andere leerlingen worden weer betrokken bij de technische dienst en de algemene organisatie.

Met weemoed in het hart neem ik in 1964 afscheid van mijn eigen examenklas. Van veel leerlingen ben ik vier of vijf jaar  de mentor geweest. Ze vereren mij bij hun eindexamen met een prachtig gedenkboek vol herinneringen. Brugklassen heb ik al gauw niet meer. Ik groei mee.  In 1961 krijg ik voor het eerst een vierde klas.  In 1963 neem ik dus voor het eerst eindexamen af. De resultaten zijn redelijk. Toch nog vier onvoldoende eindcijfers. Kort daarna moet ik zelf examen doen voor M.O. B

 

Een dochter

 

Maar eerst komt nummer drie. Op 17 september 1963 krijgen we een dochter. Henrica Agnes Margrethe. Naar mijn moeder en mijn twee zussen. Alleen wat deftiger.

We noemen haar Erica. Er zijn echter wel meteen zorgen. Ze ademt niet goed en in de kortste keren ligt ze in het ziekenhuis. Misschien een hersenbloeding, zegt de specialist. Alleen maar wat slijm binnengekregen, zegt de huisarts. Vijf weken ligt ze daar, eerst in de couveuse. Dan mag ze naar huis. Er is niets aan de hand. Die allereerste dagen fiets ik biddend met open ogen heen en weer naar het ziekenhuis. Leny ligt nog te bed. Later staan we samen voor het glas, nog later mogen we haar even vasthouden.

Thans menen wij te mogen geloven dat wij haar door Zijn genade zullen behouden, schrijven we op het geboortekaartje dat we pas na een week versturen. Een dochter, maar wel een kleintje, vijf pond, ze valt nog af tot ruim vier pond, ze is nog geen vijftig centimeter.  Drie kinderen nu. Een echt gezin.

 

Kort daarna wordt John F. Kennedy vermoord.  We reageren verslagen, zoals vrijwel iedereen.

 

Eerstegraads

 

Leny staat er vaak alleen voor, want ik ben druk, druk, druk. De school wacht erop dat ik eindelijk volledig eerstegraads bevoegd zal zijn. Dat ben je alleen met een doctoraal diploma of een akte M.O. B.  Dus ga ik in de zomer van 1963 op voor het schriftelijk examen. Ik heb het laatste jaar de colleges erg vaak verzuimd. Dat betekent dat ik niet bij mijn eigen docenten mondeling examen mag doen.

Het wordt opnieuw een staatsexamen. De vertalingen voor Middelnederlands en zeventiende-eeuws zijn pittig. Het wordt Vondel, terwijl we ons hebben geprepareerd op Hooft en Huygens, en elke schrijver heeft toch zijn eigen idioom. Voor de letterkunde moet je naast alle algemene kennis drie speciale studies gedaan hebben uit drie verschillende tijdperken. Ik heb gekozen voor Mariken van Nieumeghen, Jodocus van Lodenstein en Jan Jacob Slauerhoff. Voor mijn gevoel ga ik matig toegerust te veld.

Op het schriftelijk examen moet je een literair opstel schrijven over een door de examencommissie op te geven subthema uit een van deze studies. Ik vouw het papiertje met de opdracht open. Er staat:

De dramatische structuur van Mariken van Nieumeghen. Het onderwerp waar ik het minst van weet, al heb ik de literatuurlijst van circa tweehonderd artikelen en boeken wel doorgenomen. Ik moet het dus doen met mijn creativiteit.

Knuvelder heeft in zijn standaardwerk over de Nederlandse letterkunde geschreven dat in het middeleeuwse mirakelspel Mariken inhoudelijk de naderende renaissance aanwezig is in het individualistische mensbeeld. Kalff heeft vijftig jaar daarvoor ooit geschreven over het motief van de vijf ringen, vijf thema’s die in de lineaire structuur te onderscheiden zijn. Ik verbind deze twee gegevens en kom tot de gewaagde stelling dat in Mariken niet alleen de inhoud maar ook al de dramatische vorm van de naderende renaissance te bespeuren valt.

De vijf ringen verhouden zich namelijk in mijn ogen, zo bedenk ik ter plekke, als de vijf bedrijven van een klassiek drama: expositio, intrige, climax, catastrofe en peripetio. Ik hak het mirakelspel brutaal in vijf stukken en benoem die overeenkomstig om mijn gelijk te bewijzen. Koortsachtig schrijf ik door, ik kan mij niet beroepen op bronnen, moet alles toelichten en bewijzen. Folioblad na folioblad wordt volgeschreven. Net binnen de tijd van drie uur ben ik klaar. Ik kom thuis en zeg tegen Leny: dit is een acht of een één. Het is een acht.

In december doe ik het mondeling examen. Tegenover mij zitten de hoogleraren Kuiper van de Vrije Universiteit en Asselbergs, de dichter Anton van Duinkerken, van de Katholieke Universiteit Nijmegen. Het wordt  een aangenaam gesprek over Jodocus van Lodenstein, mijn kennis van de Nadere Reformatie, mijn achtergrond van de Gereformeerde Gemeente, over bevindelijkheid en mystiek.

Ik slaag met zessen en zevens voor de taalkunde en achten voor de letterkunde en de heren binden mij op het hart toch vooral door te gaan voor een doctoraal examen.

Die middag  moet ik ook nog rij-examen doen. Ik heb vijftien lessen gehad en met mijn motorervaring vind ik dat wel genoeg. Mijn euforie brengt mij tot wat opgewonden staaltjes van rijkunst en ik zak  Dat zal ik nog zesmaal doen. Ten slotte verkrijg ik het rijbewijs, na in totaal zevenenveertig lessen en zeven examens! Bijna een jaar later.

Eigenlijk zou ik nu wel eens naar het midden van het land willen, maar de school is zo blij met mijn volledige bevoegdheid dat ik besluit nog een tijd te blijven. We zouden trouwens ook wel eens een eengezinshuis willen.  Maar IJmuiden kent voor ons alleen maar flats. Met drie kinderen wordt dat toch wat krap.

Ook het reizen naar onze ouders wordt bezwaarlijk. Naar Herkingen ben je uren onderweg. Met de bus naar Haarlem, of eerst een eind lopen naar het station en dan met de trein naar Haarlem. Want de kinderwagen in de bus, dat past niet echt.

Dan de trein naar Rotterdam-Centrum. Weer overstappen en met de stadstram naar de Rozenstraat. Daar staat het boemeltje naar Hellevoetsluis.  Vervolgens de boot naar Middelharnis. Dan de tram naar Dirksland en daar worden we dan opgehaald door Cor of Piet. Een tocht van zes uur met drie kleine kinderen. En ook naar Terschuur is het een lange reis.

Eind 1964 is het pas zover dat we een autootje kunnen aanschaffen. Een nog bijna nieuwe witte volkswagen. Nu ligt de wereld voor ons open. Ik heb ook wat meer tijd. Mijn studie is eind 1963 voltooid. Maar ik heb nog vóór mijn examen al met ingang van de nieuwe cursus uitbreiding tot zevenentwintig, later zelfs even tweeëndertig lesuren gekregen. Een eindexamenklas, twee vierde klassen, drie derde klassen, een tweede en twee eerste. Ook op de zaterdagmorgen geef ik vijf lesuren. Dat geeft gelukkig ook wat meer financiële armslag. Ik verdien nu zo’n vijfhonderd gulden. Een kwart daarvan gaat nog steeds op aan huishuur.

Vol animo deel ik nu mijn tijd opnieuw in. Dus plan ik de middagen van maandag tot vrijdag de schoolzaken, van maandagavond tot en met vrijdagavond achtereenvolgens Latijn en moderne talen, knutselen en moderne letterkunde, lezen uit de schoolbibliotheek, vakbladen en politieke zaken, correspondentie en Grieks, en op zaterdag moderne letterkunde. Ik houd van schema’s. Zelfs als ze niet uitkomen en dat is vrijwel altijd zo.

Want ik ben weer te ambitieus.  Naast de gewone lessen geef ik les in de huiswerkklas. Tevens regisseer ik de Don Quichot, ik geef twee avonden les op de Volksuniversiteit in moderne letterkunde, ik neem de noodzakelijke rijlessen, ik doe mee met mijn leerlingen aan de interscholaire en studeer het derde bedrijf van Op hoop van zegen met ze in, ik begeleid de redactie van de schoolkrant.

Op het filologencongres in Nijmegen loop ik mijn vroegere docent Warners tegen het lijf. Hij complimenteert me met het fraaie opstel dat ik heb geschreven. Wellicht had hij me achteraf toch wel graag zelf geëxamineerd.

Ook Leny begint met rijlessen in de zomer van 1964 en ik ben dan helaas nog steeds niet geslaagd. Van mijn eindexamenklas die het er goed vanaf gebracht heeft, neem ik hartroerend afscheid. Ze vereren mij met een schitterend gedenkboek. In de volgende cursus 64-65 heb ik zelfs twee examenklassen.

Ik schrijf me in voor de colleges aan de Vrije Universiteit. Maar ik vind wel dat het onzin is dat ik een aantal vakken die ik voor M.O. B allang gedaan heb, ten dele opnieuw zou moeten doen. Dat motiveert niet. Het lukt me trouwens nauwelijks colleges te volgen. Opnieuw geef ik letterkunde aan de volksuniversiteit.

In december 1964 slaag ik voor het rij-examen, de zevende keer. Kort daarna haalt ook Leny het rijbewijs, in één keer. Nu kunnen we gemotoriseerd naar Barneveld en naar Herkingen en dat is fijn. De twee jochies op de achterbank, de baby in de kattenbak.

Niet lang zullen we plezier hebben van onze Volkswagen. In april 1965 kom ik door mijn schuld in botsing met een vrachtwagen. Met mijn hoofd schiet ik door de voorruit. Autogordels bestaan dan nog niet. En in een volkswagen zit je dicht met je hoofd bij de voorruit. De auto is total loss. Ik ook. Bloed stroomt over mijn gezicht. Gescheurde kin, gescheurde oogleden, glas in mijn ogen. Maar het valt allemaal mee. Ik houd een paar littekens over, dat wel. Om mij eraan te herinneren dat een rijbewijs nog niet betekent dat je al rijden kunt.

Kees, Chris en Erica in 1964

Vakantie

 

Sinds 1961 neem ik in de zomervakantie ook nog altijd de hoofdakte-examens af. In de zomervakantie van 1965 gaan we voor het eerst weer met zijn tweeën naar het buitenland. Een busreis naar het Vierwoudstedenmeer. Leny ziet er nog zo jong uit dat de mensen denken dat we op huwelijksreis zijn en niet kunnen geloven dat ze al drie kinderen heeft.

We beklimmen de Pilatus, acht uur te voet naar boven en terug met het bergtreintje. Van Cor heb ik zijn fototoestel geleend om er dia’s mee te maken. Onderweg laat ik het liggen bij een omgevallen boomstam waar we koffie drinken. Na een uur bemerk ik de vermissing. De drie anderen, Leny en twee jonge dames, wachten en ik laat me de helling afzakken en klim weer terug. Dan pas merk ik hoe steil de berg is. Buiten adem ben ik er na een uur weer bij. We genieten van de schoonheid van deze overweldigende omgeving, want echte bergen hebben we nog nooit gezien.

De kinderen zijn bij Bertus en Ineke in Voorthuizen. Ze zijn nog maar kort getrouwd. Als we terugkomen is Erica zindelijk. Apetrots en dat terecht overhandigt Ineke onze jongste aan haar moeder.

 

De politiek vraagt aandacht, want 1966 is een verkiezingsjaar en ik zit in de propagandacommissie en het driepartijenoverleg In januari 1966  valt een collega uit die lessen geeft aan het avondlyceum. Voortaan sta ik elke vrijdagavond daar voor de klas om die leerlingen naar het staatsexamen te begeleiden. Dat duurt tot juli. Op zaterdagmorgen geef ik dan weer gewoon les op school.

Tegen de paasvakantie  heb ik wat te veel van mijzelf gevraagd, op een vrijdagavond zie ik me buiten mezelf treden. Ik sta voor een klas van het avondlyceum te doceren. Plotseling breekt het koude zweet me uit, ik blijf gewoon doorpraten, maar het is of ik naar mezelf sta te kijken. Een cardiologisch onderzoek levert niet veel op, maar enige rust is wenselijk. Leny en ik huren een bungalow in Oisterwijk. De drie kinderen brengen we onder. Het is april, ijskoud en er ligt sneeuw. Maar ik kan er weer even tegen.

 

Verandering

 

Nu zet ik het plan om van baan te veranderen door. Het Christelijk Lyceum in Veenendaal vraagt een leraar Nederlands voor een vrijwel volledige baan. Ik solliciteer en prompt word ik opgeroepen. Ik heb een gesprek met de rector, dr. Bax, en zijn conrector Carsouw. En met de sectieleider Bosma. Voor de gelegenheid heb ik zelfs een bij mijn huwelijk gekochte gleufhoed op mijn hoofd gezet, die ik daarna nooit meer heb gedragen. In mijn blauwe Ford Taunus 12 M rijd ik erheen. Dat is de opvolger van de witte Volkswagen. Ik krijg een grote sigaar in mijn hoofd geduwd. Logisch, die maken ze daar. Ik word benoemd. Pas later krijg ik te horen dat ik de enige sollicitant ben. Ik neem de benoeming aan. Ook Leny ziet het wel zitten. Gezellig dichter bij mijn familie.

Op IJmuiden zijn we toch ook wat uitgekeken. Piet Kamerik is al een jaar eerder vertrokken naar Goes. De school wordt elk jaar groter en de oude vertrouwde sfeer is er niet meer. ……En wellicht kunnen we in Veenendaal wel een eengezinswoning huren.

Bij het slotdiner van de docenten, traditioneel in de Bokkedoorns bij Bloemendaal, word ik toegesproken nu ik na zeven jaar de school verlaat.

Het zijn goede jaren, daar in IJmuiden, maar we kijken vol verwachting uit naar Veenendaal. Vol verwachting in dubbele zin, want Leny verwacht ons vierde kind. Daarom is het hard nodig dat we in Veenendaal een woning krijgen, maar ook daar hebben ze bij nader inzien  alleen maar flats. En die flats moeten nog gebouwd worden.

 


Terug naar 'Oud-docenten nu'